Information about the word bezwijken (Dutch → Esperanto: cedi)

Synonyms: afstaan, cederen, meegeven

Part of speechverb
Pronunciation/bəˈzʋɛi̯kə(n)/
Hyphenationbe·zwij·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) bezwijk(ik) bezweek
(jij) bezwijkt(jij) bezweek
(hij) bezwijkt(hij) bezweek
(wij) bezwijken(wij) bezweken
(jullie) bezwijken(jullie) bezweken
(gij) bezwijkt(gij) bezweekt
(zij) bezwijken(zij) bezweken
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) bezwijke(dat ik) bezweke
(dat jij) bezwijke(dat jij) bezweke
(dat hij) bezwijke(dat hij) bezweke
(dat wij) bezwijken(dat wij) bezweken
(dat jullie) bezwijken(dat jullie) bezweken
(dat gij) bezwijket(dat gij) bezweket
(dat zij) bezwijken(dat zij) bezweken
Imperative mood
Singular/PluralPlural
bezwijkbezwijkt
Participles
Present participlePast participle
bezwijkend, bezwijkende(zijn) bezweken

Usage samples

Keer op keer dreigde de levende dijk te bezwijken.
Een vierde persoon bezweek woensdag aan zijn verwondingen.

Translations

Afrikaansmeegee
Catalancedir
Danishgive efter
Englishyield; give way
Esperantocedi
Faeroeseeftirlíka; lata sær lynda
Finnishväistyä
Frenchabandonner; abdiquer; céder; reculer; crever
Germanabtreten; nachgeben; weichen; überlassen; zedieren; übertragen; einräumen; zurückweichen
Hungarianenged
Italiancedere
Low Germanmedgeaven
Portugueseabdicar; alhear; ceder; submeter‐se; transigir
Saterland Frisianätterreeke; outreede; wieke
Spanishceder
Swedishcedere
Turkishteslim etmek
West Frisianôfstean