Information about the word zich oriënteren (Dutch → Esperanto: orienti sin)

Part of speechreflexive verb

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) oriënteer mij(ik) oriënteerde mij
(jij) oriënteert je(jij) oriënteerde je
(hij) oriënteert zich(hij) oriënteerde zich
(wij) oriënteren ons(wij) oriënteerden ons
(jullie) oriënteren ons(jullie) oriënteerden ons
(gij) oriënteert u(gij) oriënteerdet u
(zij) oriënteren zich(zij) oriënteerden zich
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) mij oriëntere(dat ik) mij oriënteerde
(dat jij) je oriëntere(dat jij) je oriënteerde
(dat hij) zich oriëntere(dat hij) zich oriënteerde
(dat wij) ons oriënteren(dat wij) ons oriënteerden
(dat jullie) ons oriënteren(dat jullie) ons oriënteerden
(dat gij) u oriënteret(dat gij) u oriënteerdet
(dat zij) zich oriënteren(dat zij) zich oriënteerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
oriënteer jeoriënteert je
Participles
Present participlePast participle
zich oriënterend, zich oriënterende(hebben) zich georiënteerd