Information about the word 'fijnknijpen' [dut] (epo: dispremi)

Conjugation

Indicative mood
Present tense	Past tense
(ik) knijp fijn	(ik) kneep fijn
(jij) knijpt fijn	(jij) kneep fijn
(hij) knijpt fijn	(hij) kneep fijn
(wij) knijpen fijn	(wij) knepen fijn
(jullie) knijpen fijn	(jullie) knepen fijn
(gij) knijpt fijn	(gij) kneept fijn
(zij) knijpen fijn	(zij) knepen fijn
Subjunctive mood
Present tense	Past tense
(dat ik) fijnknijpe	(dat ik) fijnknepe
(dat jij) fijnknijpe	(dat jij) fijnknepe
(dat hij) fijnknijpe	(dat hij) fijnknepe
(dat wij) fijnknijpen	(dat wij) fijnknepen
(dat jullie) fijnknijpen	(dat jullie) fijnknepen
(dat gij) fijnknijpet	(dat gij) fijnknepet
(dat zij) fijnknijpen	(dat zij) fijnknepen
Imperative mood
Singular/Plural	Plural
knijp fijn	knijpt fijn
Participles
Present participle	Past participle
fijnknijpend, fijnknijpende	(hebben) fijngeknepen