Information about the word blasfemeren (Dutch → Esperanto: blasfemi)

Synonyms: godlasteren, godslasteren, ketteren

Part of speechverb
Pronunciation/blɑsfeˈmeːrə(n)/
Hyphenationblas·fe·me·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) blasfemeer(ik) blasfemeerde
(jij) blasfemeert(jij) blasfemeerde
(hij) blasfemeert(hij) blasfemeerde
(wij) blasfemeren(wij) blasfemeerden
(jullie) blasfemeren(jullie) blasfemeerden
(gij) blasfemeert(gij) blasfemeerdet
(zij) blasfemeren(zij) blasfemeerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) blasfemere(dat ik) blasfemeerde
(dat jij) blasfemere(dat jij) blasfemeerde
(dat hij) blasfemere(dat hij) blasfemeerde
(dat wij) blasfemeren(dat wij) blasfemeerden
(dat jullie) blasfemeren(dat jullie) blasfemeerden
(dat gij) blasfemeret(dat gij) blasfemeerdet
(dat zij) blasfemeren(dat zij) blasfemeerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
blasfemeerblasfemeert
Participles
Present participlePast participle
blasfemerend, blasfemerende(hebben) geblasfemeerd

Translations

Catalanblasfemar
Danishbande
Englishblaspheme
English (Old English)cursian
Esperantoblasfemi
Faeroesebanna
Finnishherjata
Frenchblasphémer
Germanlästern
Hungariankáromol
Icelandicbölva
Italianbestemmiare
Latinblasphemare
Norwegianbanne
Portugueseblasfemar; maldizer; praguejar
Romanianblasfemia; blestema; huli; înjura
Saterland Frisianlästerje
Spanishblasfemar
Swedishsvära
West Frisianflokke