Information about the word alluderen (Dutch → Esperanto: aludi)

Synonyms: een toespeling maken, toespelen, zinspelen, zinspelen op

Part of speechverb
Pronunciation/ɑlyˈdeːrə(n)/
Hyphenational·lu·de·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) alludeer(ik) alludeerde
(jij) alludeert(jij) alludeerde
(hij) alludeert(hij) alludeerde
(wij) alluderen(wij) alludeerden
(jullie) alluderen(jullie) alludeerden
(gij) alludeert(gij) alludeerdet
(zij) alluderen(zij) alludeerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) alludere(dat ik) alludeerde
(dat jij) alludere(dat jij) alludeerde
(dat hij) alludere(dat hij) alludeerde
(dat wij) alluderen(dat wij) alludeerden
(dat jullie) alluderen(dat jullie) alludeerden
(dat gij) alluderet(dat gij) alludeerdet
(dat zij) alluderen(dat zij) alludeerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
alludeeralludeert
Participles
Present participlePast participle
alluderend, alluderende(hebben) gealludeerd

Translations

Catalanal·ludir
Englishallude; hint; refer to
Esperantoaludi; duondiri; kvazaŭdiri
Faeroesebenda á; reka fram undir; sipa til
Finnishviitata
Frenchdonner à entendre; faire allusion; faire allusion à; insinuer
Germananspielen; anspielen auf; versteckt hinweisen; andeuten
Italianalludere
Portuguesealudir; fazer alusão a; reportar‐se
Russianнамекать
Saterland Frisiananspielje; anspielje ap
Spanishaludir
Swedishalludera; anspela