Synonyms: rondgeven, uitdelen, uitreiken, verdelen
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ˈrɔndelə(n)/ |
---|
Hyphenation | rond·delen |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) deel rond | (ik) deelde rond |
(jij) deelt rond | (jij) deelde rond |
(hij) deelt rond | (hij) deelde rond |
(wij) delen rond | (wij) deelden rond |
(jullie) delen rond | (jullie) deelden rond |
(gij) deelt rond | (gij) deeldet rond |
(zij) delen rond | (zij) deelden rond |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) ronddele | (dat ik) ronddeelde |
(dat jij) ronddele | (dat jij) ronddeelde |
(dat hij) ronddele | (dat hij) ronddeelde |
(dat wij) ronddelen | (dat wij) ronddeelden |
(dat jullie) ronddelen | (dat jullie) ronddeelden |
(dat gij) ronddelet | (dat gij) ronddeeldet |
(dat zij) ronddelen | (dat zij) ronddeelden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
deel rond | deelt rond |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
ronddelend, ronddelende | (hebben) rondgedeeld |
Madge deelde de koffie rond.
Ik heb een stapeltje van die Turkse bankbiljetten rondgedeeld en tot nu toe heb ik nergens last mee gehad.