Information about the word verdichten (Dutch → Esperanto: densigi)

Synonyms: aaneensluiten, binden

Part of speechverb

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) verdicht(ik) verdichtte
(jij) verdicht(jij) verdichtte
(hij) verdicht(hij) verdichtte
(wij) verdichten(wij) verdichtten
(jullie) verdichten(jullie) verdichtten
(gij) verdicht(gij) verdichttet
(zij) verdichten(zij) verdichtten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) verdichte(dat ik) verdichtte
(dat jij) verdichte(dat jij) verdichtte
(dat hij) verdichte(dat hij) verdichtte
(dat wij) verdichten(dat wij) verdichtten
(dat jullie) verdichten(dat jullie) verdichtten
(dat gij) verdichtet(dat gij) verdichttet
(dat zij) verdichten(dat zij) verdichtten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
verdichtverdicht
Participles
Present participlePast participle
verdichtend, verdichtende(hebben) verdicht

Translations

Englishcondense
Esperantodensigi
Frenchserrer
Germanverdichten; zusammendrängen; komprimieren
Portuguesedensificar
Spanishconcentrar
West Frisianbine