Synonyme: aan, jegens, met, tegen, tegenaan, versus, voor, tegen … in, op
Wortart | Präposition |
---|
Aussprache | /teɣəˈnovər/ |
---|
Trennung | te·gen·over |
---|
Hij stond helemaal tegenover het hele dorp.
De langgesteelde bladeren staan tegenover elkaar aan de twijgen.
De reacties vanuit Europa bevestigen zijn vooroordeel en stellen de president in staat zijn favoriete politieke rol te spelen, namelijk die van hoeder van de eer van de islam tegenover het leugenachtige Westen
De oude zette de schalen en borden neer en ging tegenover hen zitten.