Information über das Wort opvangen (Niederländisch → Esperanto: aŭdi hazarde)

WortartVerb
Aussprache/ˈɔpfɑŋə(n)/
Trennungop·van·gen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) vang op(ik) ving op
(jij) vangt op(jij) ving op
(hij) vangt op(hij) ving op
(wij) vangen op(wij) vingen op
(jullie) vangen op(jullie) vingen op
(gij) vangt op(gij) vingt op
(zij) vangen op(zij) vingen op
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) opvange(dat ik) opvinge
(dat jij) opvange(dat jij) opvinge
(dat hij) opvange(dat hij) opvinge
(dat wij) opvangen(dat wij) opvingen
(dat jullie) opvangen(dat jullie) opvingen
(dat gij) opvanget(dat gij) opvinget
(dat zij) opvangen(dat zij) opvingen
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
opvangend, opvangende(hebben) opgevangen

Übersetzungen

Esperantoaŭdi hazarde