Information über das Wort rijden (Niederländisch → Esperanto: veturigi)

Synonyme: chaufferen, vervoeren

WortartVerb
Aussprache/ˈrɛi̯də(n)/
Trennungrij·den

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) rij, rijd(ik) reed
(jij) rijdt(jij) reed
(hij) rijdt(hij) reed
(wij) rijden(wij) reden
(jullie) rijden(jullie) reden
(gij) rijdt(gij) reedt
(zij) rijden(zij) reden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) rijde(dat ik) rede
(dat jij) rijde(dat jij) rede
(dat hij) rijde(dat hij) rede
(dat wij) rijden(dat wij) reden
(dat jullie) rijden(dat jullie) reden
(dat gij) rijdet(dat gij) redet
(dat zij) rijden(dat zij) reden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
rij, rijdrijdt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
rijdend, rijdende(hebben) gereden

Gebrauchsbeispiele

Daarna kan ik jou naar het vliegveld rijden.
Op hetzelfde moment klom juffrouw Doddel in de autobus die haar naar de stad zou rijden.

Übersetzungen

Dänischkøre
Deutschfahren; auflesen
Englischdrive
Esperantoveturigi
Papiamentokore
Portugiesischconduzir; transportar
Saterfriesischfiere
Spanischconducir; dirigir
Thaiขับ; ขับขี่
Tschechischjet; vézt