Information über das Wort zich voortslepen (Niederländisch → Esperanto: treniĝi)

Wortartreflexives Verb

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) sleep mij voort(ik) sleepte mij voort
(jij) sleept je voort(jij) sleepte je voort
(hij) sleept zich voort(hij) sleepte zich voort
(wij) slepen ons voort(wij) sleepten ons voort
(jullie) slepen ons voort(jullie) sleepten ons voort
(gij) sleept u voort(gij) sleeptet u voort
(zij) slepen zich voort(zij) sleepten zich voort
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) mij voortslepe(dat ik) mij voortsleepte
(dat jij) je voortslepe(dat jij) je voortsleepte
(dat hij) zich voortslepe(dat hij) zich voortsleepte
(dat wij) ons voortslepen(dat wij) ons voortsleepten
(dat jullie) ons voortslepen(dat jullie) ons voortsleepten
(dat gij) u voortslepet(dat gij) u voortsleeptet
(dat zij) zich voortslepen(dat zij) zich voortsleepten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
sleep je voortsleept je voort
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
zich voortslepend, zich voortslepende(hebben) zich voortgesleept