Information über das Wort overklimmen (Niederländisch → Esperanto: transgrimpi)

WortartVerb
Aussprache/ˈovərklɪmə(n)/
Trennungover·klim·men

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) klim over(ik) klom over
(jij) klimt over(jij) klom over
(hij) klimt over(hij) klom over
(wij) klimmen over(wij) klommen over
(jullie) klimmen over(jullie) klommen over
(gij) klimt over(gij) klomt over
(zij) klimmen over(zij) klommen over
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) overklimme(dat ik) overklomme
(dat jij) overklimme(dat jij) overklomme
(dat hij) overklimme(dat hij) overklomme
(dat wij) overklimmen(dat wij) overklommen
(dat jullie) overklimmen(dat jullie) overklommen
(dat gij) overklimmet(dat gij) overklommet
(dat zij) overklimmen(dat zij) overklommen
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
klim overklimt over
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
overklimmend, overklimmende(zijn) overgeklommen

Übersetzungen

Deutschhinüberklettern; überklettern
Esperantotransgrimpi