Information über das Wort verstikken (Niederländisch → Esperanto: sufoki)

Synonyme: neerslaan, onderdrúkken, smoren, verkroppen

WortartVerb
Aussprache/vərˈstɪkə(n)/
Trennungver·stik·ken

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) stik(ik) stikte
(jij) stikt(jij) stikte
(hij) stikt(hij) stikte
(wij) verstikken(wij) stikten
(jullie) verstikken(jullie) stikten
(gij) stikt(gij) stiktet
(zij) verstikken(zij) stikten
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) verstikke(dat ik) stikte
(dat jij) verstikke(dat jij) stikte
(dat hij) verstikke(dat hij) stikte
(dat wij) verstikken(dat wij) stikten
(dat jullie) verstikken(dat jullie) stikten
(dat gij) verstikket(dat gij) stiktet
(dat zij) verstikken(dat zij) stikten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
stikstikt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
verstikkend, verstikkende(zijn) gestikt

Gebrauchsbeispiele

De stank ervan hing verstikkend in de roerloze lucht.

Übersetzungen

Deutscherdrosseln; ersticken; erwürgen
Englischchoke; suffocate; stifle; smother
Esperantosufoki
Färöerischkøva; kvala
Finnischtukehduttaa
Französischétouffer; suffoquer
Italienischsoffocare
Katalanischofegar; sufocar
Niederdeutschunderdrükken
Portugiesischabafar; asfixiar; esganar; estrangular; sufocar
Saterfriesischdrusselje; fersmoorje; oudrüüselje; smoorje; stikke
Spanischahogar; sofocar