Information über das Wort aansporen (Niederländisch → Esperanto: stimuli)

Synonyme: aanporren, aanvuren, prikkelen, stimuleren, zwepen

WortartVerb
Aussprache/ˈanspoːrə(n)/
Trennungaan·spo·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) spoor aan(ik) spoorde aan
(jij) spoort aan(jij) spoorde aan
(hij) spoort aan(hij) spoorde aan
(wij) sporen aan(wij) spoorden aan
(jullie) sporen aan(jullie) spoorden aan
(gij) spoort aan(gij) spoordet aan
(zij) sporen aan(zij) spoorden aan
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) aanspore(dat ik) aanspoorde
(dat jij) aanspore(dat jij) aanspoorde
(dat hij) aanspore(dat hij) aanspoorde
(dat wij) aansporen(dat wij) aanspoorden
(dat jullie) aansporen(dat jullie) aanspoorden
(dat gij) aansporet(dat gij) aanspoordet
(dat zij) aansporen(dat zij) aanspoorden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
spoor aanspoort aan
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
aansporend, aansporende(hebben) aangespoord

Übersetzungen

Dänischstimulere
Deutschanregen; reizen; anreizen; stimulieren
Englischstimulate
Esperantostimuli
Finnischkiihottaa
Französischstimuler
Italienischstimolare
Lateinstimulare
Papiamentostimulá
Portugiesischaguçar; encorajar; estimular; reavivar
Saterfriesischounreegje; raitsje; stimulierje
Spanischanimar; estimular
Thaiชวน; ชักชวน
Tschechischpodněcovat
Westfriesischoanfiterje; oanfjurje; oanhysje; oantrune; oantrúnje