Information über das Wort opsporen (Niederländisch → Esperanto: spuri)

Synonym: speuren

WortartVerb
Aussprache/ˈɔpsporə(n)/
Trennungop·spo·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) spoor op(ik) spoorde op
(jij) spoort op(jij) spoorde op
(hij) spoort op(hij) spoorde op
(wij) sporen op(wij) spoorden op
(jullie) sporen op(jullie) spoorden op
(gij) spoort op(gij) spoordet op
(zij) sporen op(zij) spoorden op
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) opspore(dat ik) opspoorde
(dat jij) opspore(dat jij) opspoorde
(dat hij) opspore(dat hij) opspoorde
(dat wij) opsporen(dat wij) opspoorden
(dat jullie) opsporen(dat jullie) opspoorden
(dat gij) opsporet(dat gij) opspoordet
(dat zij) opsporen(dat zij) opspoorden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
spoor opspoort op
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
opsporend, opsporende(hebben) opgespoord

Gebrauchsbeispiele

Ze hebben die mensen niet kunnen opsporen.
Ik kan nu niets doen om de wagen op te sporen.
We zullen hem niet hoeven op te sporen.

Übersetzungen

Englischtrace
Esperantospuri