Information über das Wort wapenen (Niederländisch → Esperanto: armi)

Synonym: bewapenen

WortartVerb

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) wapen(ik) wapende
(jij) wapent(jij) wapende
(hij) wapent(hij) wapende
(wij) wapenen(wij) wapenden
(jullie) wapenen(jullie) wapenden
(gij) wapent(gij) wapendet
(zij) wapenen(zij) wapenden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) wapene(dat ik) wapende
(dat jij) wapene(dat jij) wapende
(dat hij) wapene(dat hij) wapende
(dat wij) wapenen(dat wij) wapenden
(dat jullie) wapenen(dat jullie) wapenden
(dat gij) wapenet(dat gij) wapendet
(dat zij) wapenen(dat zij) wapenden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
wapenwapent
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
wapenend, wapenende(hebben) gewapend

Übersetzungen

Deutschwaffnen; bewaffnen; rüsten; ausrüsten; aufrüsten; armieren; bewehren; verstärken
Englischarm
Englisch (Altenglisch)wæpenian
Esperantoarmi
Färöerischvápna
Französischarmer
Italienischarmare
Katalanischarmar
Lateinarmare
Papiamentoarma
Polnischuzbrajać; zbroić
Portugiesischarmar; prover de armas
Rumänischarma
Russischвооружать
Saterfriesischbewoapenje; rüstje; woapenje
Schwedischbeväpna; väpna
Spanischarmar
Walisischarfogi
Westfriesischbewapenje; wapenje