Information über das Wort verwijlen (Niederländisch → Esperanto: restadi)

Synonyme: plakken, resideren, verblijf houden, vertoeven, wijlen

WortartVerb
Aussprache/vərˈʋɛi̯lə(n)/
Trennungver·wij·len

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) verwijl(ik) verwijlde
(jij) verwijlt(jij) verwijlde
(hij) verwijlt(hij) verwijlde
(wij) verwijlen(wij) verwijlden
(jullie) verwijlen(jullie) verwijlden
(gij) verwijlt(gij) verwijldet
(zij) verwijlen(zij) verwijlden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) verwijle(dat ik) verwijlde
(dat jij) verwijle(dat jij) verwijlde
(dat hij) verwijle(dat hij) verwijlde
(dat wij) verwijlen(dat wij) verwijlden
(dat jullie) verwijlen(dat jullie) verwijlden
(dat gij) verwijlet(dat gij) verwijldet
(dat zij) verwijlen(dat zij) verwijlden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
verwijlverwijlt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
verwijlend, verwijlende(hebben) verwijld

Gebrauchsbeispiele

De winkelier die in een landerige houding achter zijn toonbank verwijlde, leefde op.
Maar mijn gedachten verwijlen nu in een andere sfeer.
Je verwijlde niet op de bovenverdieping waar de kostbaarste schatten liggen.
Hij zat lange tijd te peinzen, verwijlend in het verleden.

Übersetzungen

Deutschweilen; verweilen
Englischstay; sojourn
Esperantorestadi
Französischdemeurer
Polnischprzebywać
Saterfriesischwielje