Information über das Wort terugspringen (Niederländisch → Esperanto: resalti)

Synonyme: aanslaan, afstuiten, opspringen, stuiten, afketsen

WortartVerb

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) spring terug(ik) sprong terug
(jij) springt terug(jij) sprong terug
(hij) springt terug(hij) sprong terug
(wij) springen terug(wij) sprongen terug
(jullie) springen terug(jullie) sprongen terug
(gij) springt terug(gij) sprongt terug
(zij) springen terug(zij) sprongen terug
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) terugspringe(dat ik) terugspronge
(dat jij) terugspringe(dat jij) terugspronge
(dat hij) terugspringe(dat hij) terugspronge
(dat wij) terugspringen(dat wij) terugsprongen
(dat jullie) terugspringen(dat jullie) terugsprongen
(dat gij) terugspringet(dat gij) terugspronget
(dat zij) terugspringen(dat zij) terugsprongen
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
spring terugspringt terug
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
terugspringend, terugspringende(zijn) teruggesprongen

Übersetzungen

Deutschabprallen
Englischrebound; recoil
Esperantoresalti
Französischrebondir
Saterfriesischstoitje
Schwedischstudsa
Westfriesischôfstuitsje