Information über das Wort vorderen (Niederländisch → Esperanto: progresi)

Synonyme: opschieten, veld winnen, vlotten, vooruitgaan, vooruitgang boeken

WortartVerb
Aussprache/ˈvɔrdərə(n)/
Trennungvor·de·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) vorder(ik) vorderde
(jij) vordert(jij) vorderde
(hij) vordert(hij) vorderde
(wij) vorderen(wij) vorderden
(jullie) vorderen(jullie) vorderden
(gij) vordert(gij) vorderdet
(zij) vorderen(zij) vorderden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) vordere(dat ik) vorderde
(dat jij) vordere(dat jij) vorderde
(dat hij) vordere(dat hij) vorderde
(dat wij) vorderen(dat wij) vorderden
(dat jullie) vorderen(dat jullie) vorderden
(dat gij) vorderet(dat gij) vorderdet
(dat zij) vorderen(dat zij) vorderden
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
vorderend, vorderende(zijn) gevorderd

Gebrauchsbeispiele

Hoe ver was hij gevorderd?
Naarmate het seizoen vorderde, werd ik ze zelfs een beetje zat.
Mijn plannen zijn nog niet tot dat stadium gevorderd.
Ze vorderden maar langzaam, want ze moesten zes doden meesjouwen.
Van dat moment af vorderde hij sneller.

Übersetzungen

Afrikaansvorder
Deutschfortschreiten; Fortschritt machen; vorschreiten
Englischprogress; advance; make progress
Esperantoprogresi
Färöerischgera framstig; hava framgongd
Finnischedistyä
Französischavancer; progresser
Katalanischprogressar
Papiamentoadelantá; progresá
Portugiesischganhar terreno; progredir
Saterfriesischfoudelsgunge
Spanischacrecentar; activar