Information über das Wort appelleren (Niederländisch → Esperanto: apelacii)

Synonyme: in appel gaan, in beroep gaan, in hoger beroep gaan tegen, in hoger beroep gaan

WortartVerb
Aussprache/ɑpɛˈleːrə(n)/
Trennungap·pel·le·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) appelleer(ik) appelleerde
(jij) appelleert(jij) appelleerde
(hij) appelleert(hij) appelleerde
(wij) appelleren(wij) appelleerden
(jullie) appelleren(jullie) appelleerden
(gij) appelleert(gij) appelleerdet
(zij) appelleren(zij) appelleerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) appellere(dat ik) appelleerde
(dat jij) appellere(dat jij) appelleerde
(dat hij) appellere(dat hij) appelleerde
(dat wij) appelleren(dat wij) appelleerden
(dat jullie) appelleren(dat jullie) appelleerden
(dat gij) appelleret(dat gij) appelleerdet
(dat zij) appelleren(dat zij) appelleerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
appelleerappelleert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
appellerend, appellerende(hebben) geappelleerd

Übersetzungen

Deutschappellieren; wenden
Englischappeal
Esperantoapelacii
Färöerischákalla; skjóta inn fyri
Französischfaire appel
Papiamentoapelá
Portugiesischagravar; apelar; recorrer
Russischапеллировать
Spanischapelar