Information über das Wort doodschieten (Niederländisch → Esperanto: pafmortigi)

Synonym: fusilleren

WortartVerb
Aussprache/ˈdotsxitə(n)/
Trennungdood·schie·ten

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) schiet dood(ik) schoot dood
(jij) schiet dood(jij) schoot dood
(hij) schiet dood(hij) schoot dood
(wij) schieten dood(wij) schoten dood
(jullie) schieten dood(jullie) schoten dood
(gij) schiet dood(gij) schoot dood
(zij) schieten dood(zij) schoten dood
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) doodschiete(dat ik) doodschote
(dat jij) doodschiete(dat jij) doodschote
(dat hij) doodschiete(dat hij) doodschote
(dat wij) doodschieten(dat wij) doodschoten
(dat jullie) doodschieten(dat jullie) doodschoten
(dat gij) doodschietet(dat gij) doodschotet
(dat zij) doodschieten(dat zij) doodschoten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
schiet dooodschiet doood
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
doodschietend, doodschietende(hebben) doodgeschoten

Gebrauchsbeispiele

Ze hebben de motordrijver doodgeschoten.
Een door de politie opgetrommelde jager schoot het dier uiteindelijk dood.
Waarom zou ik jou niet doodschieten?
Hij vertelt hoe zijn 33‐jarige dochter, haar partner en een gemeenschappelijke vriend werden doodgeschoten door de Russen.

Übersetzungen

Afrikaansdoodskiet
Dänischihjelskyde
Deutscherschießen
Englischshoot dead; shoot
Esperantopafmortigi; mortpafi
Französischabattre
Westfriesischdeasjitte