Information über das Wort liefhebben (Niederländisch → Esperanto: ami)

Synonyme: beminnen, houden van, lieven

WortartVerb
Aussprache/ˈlifɦɛbə(n)/
Trennunglief·heb·ben

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) heb lief(ik) had lief
(jij) hebt lief(jij) had lief
(hij) hebt lief(hij) had lief
(wij) hebben lief(wij) hadden lief
(jullie) hebben lief(jullie) hadden lief
(gij) hebt lief(gij) hadt lief
(zij) hebben lief(zij) hadden lief
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) liefhebbe(dat ik) liefhadde
(dat jij) liefhebbe(dat jij) liefhadde
(dat hij) liefhebbe(dat hij) liefhadde
(dat wij) liefhebben(dat wij) liefhadden
(dat jullie) liefhebben(dat jullie) liefhadden
(dat gij) liefhebbet(dat gij) liefhaddet
(dat zij) liefhebben(dat zij) liefhadden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
heb liefhebt lief
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
liefhebbend, liefhebbende(hebben) liefgehad

Gebrauchsbeispiele

Ik ken haar heel goed, en ik heb haar lief als was ze mijn eigen dochter.
Beter dat hij builen krijgt van het hoofd tot de voeten van mij, die hem liefheeft, dan dat hem iets zou overkomen door zijn onwetendheid.

Übersetzungen

Afrikaanslief wees vir; bemin
Albanischdua
Dänischelske; synes om
Deutschgern haben; lieben; liebhaben
Englischlove
Englisch (Altenglisch)lufian
Esperantoami
Färöerischelska
Finnischrakastaa
Französischaimer; trouver plaisir à
Griechischαγαπώ
Griechisch (Altgriechisch)ἀγαπάω
Isländischelska
Italienischamare; volere bene
Kabylischer; ḥemmel
Katalanischamar
Lateinamare
Malaiischkasih
Norwegischvære glad i; elske
Papiamentoke; kiè; kier; stima
Polnischkochać
Portugiesischamar; benquerer; gostar de
Rumänischiubi
Russischлюбить; полюбить
Saterfriesischjädden liede muuge; muuge
Schottisch Gälischgràdh
Schwedischälska
Spanischamar; querer
Srananlobi
Suaheli‐penda
Thaiรัก
Türkischsevmek
Ungarischimád; kedvel; szeret
Walisischcaru
Westfriesischleavje