Information über das Wort verdoen (Niederländisch → Esperanto: malŝpari)

Synonyme: opmaken, verklungelen, verknoeien, verkwisten, vermorsen, verspillen

WortartVerb
Aussprache/vərˈdun/
Trennungver·doen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) verdoen(ik) verdeed
(jij) verdoent(jij) verdeed
(hij) verdoent(hij) verdeed
(wij) verdoen(wij) verdeden
(jullie) verdoen(jullie) verdeden
(gij) verdoent(gij) verdeedt
(zij) verdoen(zij) verdeden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) verdoe(dat ik) verdede
(dat jij) verdoe(dat jij) verdede
(dat hij) verdoe(dat hij) verdede
(dat wij) verdoen(dat wij) verdeden
(dat jullie) verdoen(dat jullie) verdeden
(dat gij) verdoet(dat gij) verdedet
(dat zij) verdoen(dat zij) verdeden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
verdoeverdoet
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
verdoend, verdoende(hebben) verdoen

Gebrauchsbeispiele

Hij had tijd genoeg, maar hij was niet van plan die tijd te verdoen.

Übersetzungen

Dänischspilde
Deutschvergeuden; verschwenden
Englischwaste; squander
Englisch (Altenglisch)forspillan
Esperantomalŝpari
Französischdissiper; gaspiller; prodiguer
Papiamentodispidí; drispidí; malgastá
Portugiesischdissipar; esbanjar
Saterfriesischapmoakje; ferdwo; ferklaadje; ferkwitkerje; ferkwitkje; fernäile; truchjoagje
Schwedischslösa; öda; ödsla
Spanischacabar
Westfriesischferdwaan