Information über das Wort ontzetten (Niederländisch → Esperanto: malsieĝi)

WortartVerb
Aussprache/ɔntˈsɛtə(n)/
Trennungont·zet·ten

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) ontzet(ik) ontzette
(jij) ontzet(jij) ontzette
(hij) ontzet(hij) ontzette
(wij) ontzetten(wij) ontzetten
(jullie) ontzetten(jullie) ontzetten
(gij) ontzet(gij) ontzettet
(zij) ontzetten(zij) ontzetten
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) ontzette(dat ik) ontzette
(dat jij) ontzette(dat jij) ontzette
(dat hij) ontzette(dat hij) ontzette
(dat wij) ontzetten(dat wij) ontzetten
(dat jullie) ontzetten(dat jullie) ontzetten
(dat gij) ontzettet(dat gij) ontzettet
(dat zij) ontzetten(dat zij) ontzetten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
ontzetontzet
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
ontzettend, ontzettende(hebben) ontzet

Gebrauchsbeispiele

Laten zij met hun mannen drie ridders komen ontzetten die door een nar en een varkenshoeder worden belegerd.

Übersetzungen

Esperantomalsieĝi