Information über das Wort tegenspreken (Niederländisch → Esperanto: malkonfirmi)

WortartVerb
Aussprache/ˈteɣə(n)sprekə(n)/
Trennungte·gen·spre·ken

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) spreek tegen(ik) sprak tegen
(jij) spreekt tegen(jij) sprak tegen
(hij) spreekt tegen(hij) sprak tegen
(wij) spreken tegen(wij) spraken tegen
(jullie) spreken tegen(jullie) spraken tegen
(gij) spreekt tegen(gij) spraakt tegen
(zij) spreken tegen(zij) spraken tegen
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) tegenspreke(dat ik) tegensprake
(dat jij) tegenspreke(dat jij) tegensprake
(dat hij) tegenspreke(dat hij) tegensprake
(dat wij) tegenspreken(dat wij) tegenspraken
(dat jullie) tegenspreken(dat jullie) tegenspraken
(dat gij) tegenspreket(dat gij) tegenspraket
(dat zij) tegenspreken(dat zij) tegenspraken
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
spreek tegenspreekt tegen
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
tegensprekend, tegensprekende(hebben) tegengesproken

Übersetzungen

Deutschin Abrede stellen; für unwahr erklären
Englischbelie
Esperantomalkonfirmi
Katalanischdesmentir
Portugiesischdesmentir
Spanischdesmentir