Information über das Wort stationeren (Niederländisch → Esperanto: lokfiksi)

WortartVerb
Aussprache/stasjoˈnerə(n)/
Trennungsta·ti·o·ne·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) stationeer(ik) stationeerde
(jij) stationeert(jij) stationeerde
(hij) stationeert(hij) stationeerde
(wij) stationeren(wij) stationeerden
(jullie) stationeren(jullie) stationeerden
(gij) stationeert(gij) stationeerdet
(zij) stationeren(zij) stationeerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) stationere(dat ik) stationeerde
(dat jij) stationere(dat jij) stationeerde
(dat hij) stationere(dat hij) stationeerde
(dat wij) stationeren(dat wij) stationeerden
(dat jullie) stationeren(dat jullie) stationeerden
(dat gij) stationeret(dat gij) stationeerdet
(dat zij) stationeren(dat zij) stationeerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
stationeerstationeert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
stationerend, stationerende(hebben) gestationeerd

Übersetzungen

Esperantolokfiksi