Information über das Wort aanleren (Niederländisch → Esperanto: lerni)

Synonym: leren

WortartVerb
Aussprache/ˈanleːrə(n)/
Trennungaan·le·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) leer aan(ik) leerde aan
(jij) leert aan(jij) leerde aan
(hij) leert aan(hij) leerde aan
(wij) leren aan(wij) leerden aan
(jullie) leren aan(jullie) leerden aan
(gij) leert aan(gij) leerdet aan
(zij) leren aan(zij) leerden aan
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) aanlere(dat ik) aanleerde
(dat jij) aanlere(dat jij) aanleerde
(dat hij) aanlere(dat hij) aanleerde
(dat wij) aanleren(dat wij) aanleerden
(dat jullie) aanleren(dat jullie) aanleerden
(dat gij) aanleret(dat gij) aanleerdet
(dat zij) aanleren(dat zij) aanleerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
leer aanleert aan
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
aanlerend, aanlerende(hebben) aangeleerd

Übersetzungen

Afrikaansleer
Albanischmësoj
Dänischlære
Deutschlernen
Englischlearn
Englisch (Altenglisch)leornian
Esperantolerni
Färöerischlæra; nema
Finnischoppia
Französischapprendre
Hawaiischaʻo
Isländischlæra
Italienischimparare
Katalanischaprendre
Malaiischbelajar
Niederdeutschleyren
Norwegischlære
Papiamentosiña
Polnischuczyć się
Portugiesischaprender
Rumänischînvăța; se instrui
Saterfriesischleere
Schwedischlära
Scotslearn
Spanischaprender
Srananleri
Thaiเรียน
Tschechischnaučit se; učit se
Türkischöğrenmek
Ungarischtanul
Walisischdysgu