Information über das Wort wennen (Niederländisch → Esperanto: kutimiĝi)

Synonyme: aarden, gewend raken, gewennen

WortartVerb
Aussprache/ˈʋɛnə(n)/
Trennungwen·nen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) wen(ik) wende
(jij) went(jij) wende
(hij) went(hij) wende
(wij) wennen(wij) wenden
(jullie) wennen(jullie) wenden
(gij) went(gij) wendet
(zij) wennen(zij) wenden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) wenne(dat ik) wende
(dat jij) wenne(dat jij) wende
(dat hij) wenne(dat hij) wende
(dat wij) wennen(dat wij) wenden
(dat jullie) wennen(dat jullie) wenden
(dat gij) wennet(dat gij) wendet
(dat zij) wennen(dat zij) wenden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
wenwent
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
wennend, wennende(zijn) gewend

Gebrauchsbeispiele

Je zult toch aan het idee moeten wennen.

Übersetzungen

Deutschsich gewöhnen
Englischaccustom oneself; get used; become accustomed; acclimatize
Esperantokutimiĝi; alkutimiĝi
Französischs’accoutumer
Italienischabituarsi; avvezzarsi
Niederdeutschwennen
Papiamentokustumá
Spanischacostumbrarse; habituarse
Suaheli‐zoea
Türkischalışmak
Westfriesischaardzje; wenne