Information über das Wort combineren (Niederländisch → Esperanto: kombini)

Synonyme: samenvoegen, verbinden

WortartVerb
Aussprache/kɔmbiˈneːrə(n)/
Trennungcom·bi·ne·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) combineer(ik) combineerde
(jij) combineert(jij) combineerde
(hij) combineert(hij) combineerde
(wij) combineren(wij) combineerden
(jullie) combineren(jullie) combineerden
(gij) combineert(gij) combineerdet
(zij) combineren(zij) combineerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) combinere(dat ik) combineerde
(dat jij) combinere(dat jij) combineerde
(dat hij) combinere(dat hij) combineerde
(dat wij) combineren(dat wij) combineerden
(dat jullie) combineren(dat jullie) combineerden
(dat gij) combineret(dat gij) combineerdet
(dat zij) combineren(dat zij) combineerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
combineercombineert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
combinerend, combinerende(hebben) gecombineerd

Übersetzungen

Deutschkombinieren; verbinden; verknüpfen; vereinigen; zusammenfügen; zusammenstellen; anordnen
Englischcombine
Esperantokombini
Italienischcombinare
Jiddischפֿאַראײניקן
Katalanischcombinar
Papiamentokombiná
Portugiesischcombinar
Rumänischcombina
Saterfriesischkombinierje
Schwedischansluta
Spanischcombinar
Thaiต่อ
Tschechischkombinovat; zkombinovat
Westfriesischferbine