Information über das Wort commanderen (Niederländisch → Esperanto: komandi)

Synonyme: aanvoeren, bevelen, het bevel voeren

WortartVerb
Aussprache/kɔmɑnˈderə(n)/
Trennungcom·man·de·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) commandeer(ik) commandeerde
(jij) commandeert(jij) commandeerde
(hij) commandeert(hij) commandeerde
(wij) commanderen(wij) commandeerden
(jullie) commanderen(jullie) commandeerden
(gij) commandeert(gij) commandeerdet
(zij) commanderen(zij) commandeerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) commandere(dat ik) commandeerde
(dat jij) commandere(dat jij) commandeerde
(dat hij) commandere(dat hij) commandeerde
(dat wij) commanderen(dat wij) commandeerden
(dat jullie) commanderen(dat jullie) commandeerden
(dat gij) commanderet(dat gij) commandeerdet
(dat zij) commanderen(dat zij) commandeerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
commandeercommandeert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
commanderend, commanderende(hebben) gecommandeerd

Gebrauchsbeispiele

Maar wij laten ons door jullie opperhoofd niet commanderen.

Übersetzungen

Albanischkomandoj
Deutschbefehlen; befehligen; gebieten; kommandieren; das Kommando haben über; steuern; beherrschen; in der Gewalt haben; Herr sein über
Englischbe in command; command; order
Esperantokomandi
Katalanischcomandar
Papiamentokomandá; manda
Rumänischcomanda; conduce
Saterfriesischbefeele; gebjoode; kommandierje
Schwedischbefalla; kommendera
Spanischacaudillar; mandar
Sranangi orda; komanderi
Westfriesischbefelje