Information über das Wort dichtslaan (Niederländisch → Esperanto: klakfermi)

WortartVerb
Aussprache/ˈdɪx(t)slan/
Trennungdicht·slaan

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) sla dicht(ik) sloeg dicht
(jij) slaat dicht(jij) sloeg dicht
(hij) slaat dicht(hij) sloeg dicht
(wij) slaan dicht(wij) sloegen dicht
(jullie) slaan dicht(jullie) sloegen dicht
(gij) slaat dicht(gij) sloegt dicht
(zij) slaan dicht(zij) sloegen dicht
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) dichtsla(dat ik) dichtsloege
(dat jij) dichtsla(dat jij) dichtsloege
(dat hij) dichtsla(dat hij) dichtsloege
(dat wij) dichtslaan(dat wij) dichtsloegen
(dat jullie) dichtslaan(dat jullie) dichtsloegen
(dat gij) dichtslaat(dat gij) dichtsloeget
(dat zij) dichtslaan(dat zij) dichtsloegen
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
sla dichtslaat dicht
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
dichtslaand, dichtslaande(hebben) dichtgeslagen

Übersetzungen

Deutschzuschlagen; zuknallen
Englischbang; slam
Esperantoklakfermi; brufermi
Saterfriesischtouslo