Information über das Wort verkolen (Niederländisch → Esperanto: karbiĝi)

WortartVerb
Aussprache/vərˈkolə(n)/
Trennungver·ko·len

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) verkool(ik) verkoolde
(jij) verkoolt(jij) verkoolde
(hij) verkoolt(hij) verkoolde
(wij) verkolen(wij) verkoolden
(jullie) verkolen(jullie) verkoolden
(gij) verkoolt(gij) verkooldet
(zij) verkolen(zij) verkoolden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) verkole(dat ik) verkoolde
(dat jij) verkole(dat jij) verkoolde
(dat hij) verkole(dat hij) verkoolde
(dat wij) verkolen(dat wij) verkoolden
(dat jullie) verkolen(dat jullie) verkoolden
(dat gij) verkolet(dat gij) verkooldet
(dat zij) verkolen(dat zij) verkoolden
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
verkolend, verkolende(zijn) verkoold

Gebrauchsbeispiele

Onder het ineengestorte dak vond met het verkoolde lijk van de boer.
En dat pakje was verkoold, maar niet verbrand.
De verkoolde lichamen bewijzen dat!

Übersetzungen

Deutschverkohlen; zu Kohle werden; verbrennen
Englischchar
Esperantokarbiĝi