Information über das Wort samenvoegen (Niederländisch → Esperanto: agregi)

Synonyme: aggregeren, bijeenhopen, verzamelen

WortartVerb
Aussprache/ˈsamə(n)vuɣə(n)/
Trennungsa·men·voe·gen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) voeg samen(ik) voegde samen
(jij) voegt samen(jij) voegde samen
(hij) voegt samen(hij) voegde samen
(wij) voegen samen(wij) voegden samen
(jullie) voegen samen(jullie) voegden samen
(gij) voegt samen(gij) voegdet samen
(zij) voegen samen(zij) voegden samen
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) samenvoege(dat ik) samenvoegde
(dat jij) samenvoege(dat jij) samenvoegde
(dat hij) samenvoege(dat hij) samenvoegde
(dat wij) samenvoegen(dat wij) samenvoegden
(dat jullie) samenvoegen(dat jullie) samenvoegden
(dat gij) samenvoeget(dat gij) samenvoegdet
(dat zij) samenvoegen(dat zij) samenvoegden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
voeg samenvoegt samen
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
samenvoegend, samenvoegende() samengevoegd

Übersetzungen

Deutschaggregieren; zusammenballen; verbinden
Englischaggregate
Esperantoagregi
Portugiesischagregar