Information über das Wort stoken (Niederländisch → Esperanto: hejti)

WortartVerb
Aussprache/ˈstokə(n)/
Trennungsto·ken

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) stook(ik) stookte
(jij) stookt(jij) stookte
(hij) stookt(hij) stookte
(wij) stoken(wij) stookten
(jullie) stoken(jullie) stookten
(gij) stookt(gij) stooktet
(zij) stoken(zij) stookten
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) stoke(dat ik) stookte
(dat jij) stoke(dat jij) stookte
(dat hij) stoke(dat hij) stookte
(dat wij) stoken(dat wij) stookten
(dat jullie) stoken(dat jullie) stookten
(dat gij) stoket(dat gij) stooktet
(dat zij) stoken(dat zij) stookten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
stookstookt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
stokend, stokende(hebben) gestookt

Übersetzungen

Deutschheizen
Englischstoke
Esperantohejti
Färöerischhita
Finnischlämmittää
Französischchauffer
Italienischriscaldare
Katalanischencendre; escalfar
Portugiesischaquecer
Saterfriesischbäite; stookje
Spanischcalentar
Tschechischhřát; vytápět
Westfriesischferwaarmje