Information über das Wort harmoniëren (Niederländisch → Esperanto: harmonii)

Synonyme: bijeenpassen, samenklinken

WortartVerb
Aussprache/ɦɑrmoniˈjerə(n)/
Trennunghar·mo·ni·e·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) harmonieer(ik) harmonieerde
(jij) harmonieert(jij) harmonieerde
(hij) harmonieert(hij) harmonieerde
(wij) harmoniëren(wij) harmonieerden
(jullie) harmoniëren(jullie) harmonieerden
(gij) harmonieert(gij) harmonieerdet
(zij) harmoniëren(zij) harmonieerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) harmoniëre(dat ik) harmonieerde
(dat jij) harmoniëre(dat jij) harmonieerde
(dat hij) harmoniëre(dat hij) harmonieerde
(dat wij) harmoniëren(dat wij) harmonieerden
(dat jullie) harmoniëren(dat jullie) harmonieerden
(dat gij) harmoniëret(dat gij) harmonieerdet
(dat zij) harmoniëren(dat zij) harmonieerden
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
harmoniërend, harmoniërende(hebben) geharmonieerd

Übersetzungen

Dänischstemme overens
Deutschharmonieren; in Einklang stehen
Englischharmonize; accord
Esperantoharmonii
Papiamentoarmonisá; harmonisá
Portugiesischestar em harmonia
Schwedischharmoniera
Thaiต้อง
Türkischbağdaşma