Information über das Wort ophitsen (Niederländisch → Esperanto: agiti)

Synonyme: agiteren, opruien, opstoken

WortartVerb
Aussprache/ˈɔpɦɪtsə(n)/
Trennungop·hit·sen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) hits op(ik) hitste op
(jij) hitst op(jij) hitste op
(hij) hitst op(hij) hitste op
(wij) hitsen op(wij) hitsten op
(jullie) hitsen op(jullie) hitsten op
(gij) hitst op(gij) hitstet op
(zij) hitsen op(zij) hitsten op
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) ophitse(dat ik) ophitste
(dat jij) ophitse(dat jij) ophitste
(dat hij) ophitse(dat hij) ophitste
(dat wij) ophitsen(dat wij) ophitsten
(dat jullie) ophitsen(dat jullie) ophitsten
(dat gij) ophitset(dat gij) ophitstet
(dat zij) ophitsen(dat zij) ophitsten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
hits ophitst op
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
ophitsend, ophitsende(hebben) opgehitst

Übersetzungen

Albanischagjitoj
Deutschagitieren; aufwiegeln; in Wallung bringen; in Aufruhr versetzen; in Unruhe versetzen; aufwühlen; erörtern
Englischincite; stir up
Esperantoagiti
Färöerischørkymla; øsa
Finnischkiihottaa
Französischagiter; débattre; émouvoir; faire de l’agitation; troubler
Italienischagitare; rimescolare
Katalanischagitar
Lateinconcitare
Portugiesischagitar; amotinar; sacolejar; sacudir
Russischвозбуждать
Saterfriesischagitierje
Spanischagitar; perturbar
Ungarischagitál