Information über das Wort afspoelen (Niederländisch → Esperanto: gargari)

Synonyme: gorgelen, ómspoelen, spoelen

WortartVerb
Aussprache/ˈɑfspulə(n)/
Trennungaf·spoe·len

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) spoel af(ik) spoelde af
(jij) spoelt af(jij) spoelde af
(hij) spoelt af(hij) spoelde af
(wij) spoelen af(wij) spoelden af
(jullie) spoelen af(jullie) spoelden af
(gij) spoelt af(gij) spoeldet af
(zij) spoelen af(zij) spoelden af
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) afspoele(dat ik) afspoelde
(dat jij) afspoele(dat jij) afspoelde
(dat hij) afspoele(dat hij) afspoelde
(dat wij) afspoelen(dat wij) afspoelden
(dat jullie) afspoelen(dat jullie) afspoelden
(dat gij) afspoelet(dat gij) afspoeldet
(dat zij) afspoelen(dat zij) afspoelden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
spoel afspoelt af
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
afspoelend, afspoelende(hebben) afgespoeld

Gebrauchsbeispiele

Hij spoelde zijn gezicht af met koud water.
Laten we het stof eens van ons afspoelen en dan gaan eten.

Übersetzungen

Dänischskylle
Deutschgurgeln; spülen; abspülen; ausspülen
Englischrinse
Esperantogargari
Färöerischskola; spula; surkla
Französischrincer
Katalanischgargaritzar
Portugiesischbochechar; enxaguar; gargarejar
Saterfriesischgurgelje; späile
Spanischgargarizar