Information über das Wort oplappen (Niederländisch → Esperanto: fliki)

Synonyme: boeten, flikken, lappen, stoppen, verstellen

WortartVerb
Aussprache/ˈɔplɑpə(n)/
Trennungop·lap·pen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) lap op(ik) lapte op
(jij) lapt op(jij) lapte op
(hij) lapt op(hij) lapte op
(wij) lappen op(wij) lapten op
(jullie) lappen op(jullie) lapten op
(gij) lapt op(gij) laptet op
(zij) lappen op(zij) lapten op
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) oplappe(dat ik) oplapte
(dat jij) oplappe(dat jij) oplapte
(dat hij) oplappe(dat hij) oplapte
(dat wij) oplappen(dat wij) oplapten
(dat jullie) oplappen(dat jullie) oplapten
(dat gij) oplappet(dat gij) oplaptet
(dat zij) oplappen(dat zij) oplapten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
lap oplapt op
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
oplappend, oplappende(hebben) opgelapt

Übersetzungen

Dänischreparere
Deutschausbessern; flicken
Englischpatch; patch up
Esperantofliki
Färöerischbjarva; bøta; pjøssa
Französischrapiécer
Katalanischadobar; aparracar; apedaçar; reparar
Portugiesischconsertar; remendar
Saterfriesischflikje; lapje; stukje; uutbeeterje
Schwedischflicka
Spanischremendar
Thaiปะ
Tschechischopravovat; spravovat; vyspravit; záplatovat