Information über das Wort familie (Niederländisch → Esperanto: familio)

Synonyme: gezin, huisgezin

WortartSubstantiv
Aussprache/faˈmili/
Trennungfa·mi·lie
Geschlechtweiblich
Mehrzahlfamilies, familiën

Gebrauchsbeispiele

Ze hebben elkaar en hun belangrijkste spullen, maar verder is de familie Nijland alles kwijt wat ze in Slovenië bij zich hadden.

Übersetzungen

Afrikaansfamilie; gesin
Albanischfamilje
Dänischfamilie
DeutschFamilie
Englischfamily
Englisch (Altenglisch)mægþ; hus
Esperantofamilio
Färöerischhúsfólk; hýski; ætt; familja
Finnischperhe
Französischfamille
Hawaiischʻohana
Isländischfjölskylda; ætt
Italienischfamiglia
Jamaikanisches Kreolischfambili
Katalanischfamília
Lateinfamilia; gens
LuxemburgischFamill
Malaiischkeluarga; pamili; famili
Niederdeutschfamily
Norwegischfamilie
Papiamentofamia
Polnischrodzina
Portugiesischfamília
Rumänischfamilie
Russischсемья
SaterfriesischFamilie; Fjundskup
Schottisch Gälischteaghlach
Schwedischfamilj
Spanischfamilia
Srananfamiri
Thaiครัว; ครอบครัว
Tschechischčeleď; rodina
Türkischaile
Ungarischcsalád
Westfriesischfamylje; húshâlding