Information über das Wort stichten (Niederländisch → Esperanto: establi)

Synonyme: inrichten, oprichten, vestigen, opzetten

WortartVerb
Aussprache/ˈstɪxtə(n)/
Trennungstich·ten

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) sticht(ik) stichtte
(jij) sticht(jij) stichtte
(hij) sticht(hij) stichtte
(wij) stichten(wij) stichtten
(jullie) stichten(jullie) stichtten
(gij) sticht(gij) stichttet
(zij) stichten(zij) stichtten
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) stichte(dat ik) stichtte
(dat jij) stichte(dat jij) stichtte
(dat hij) stichte(dat hij) stichtte
(dat wij) stichten(dat wij) stichtten
(dat jullie) stichten(dat jullie) stichtten
(dat gij) stichtet(dat gij) stichttet
(dat zij) stichten(dat zij) stichtten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
stichtsticht
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
stichtend, stichtende(hebben) gesticht

Gebrauchsbeispiele

Deze stichtten op Sicilië hun eigen koninkrijk.
La Orotava, gesticht in 1506, ligt zo’n vijf kilometer van de kust tegen een berghelling.

Übersetzungen

Afrikaansoprig
Dänischoprette
Deutschgründen; etablieren; begründen; einrichten; eröffnen; anlegen; aufstellen
Englischestablish; found
Esperantoestabli
Färöerischstovna
Katalanischedificar; establir
Niederdeutschstichten
Portugiesischestabelecer
Saterfriesischetablierje; gruundje
Spanischestablecer; instalar
Thaiสร้าง
Westfriesischstiftsje; fêstigje; ynrjochtsje