Information über das Wort 'binnenbrengen' [dut] (epo: enporti)

Konjugation

Indikativ
Präsens	Präterium
(ik) breng binnen	(ik) bracht binnen
(jij) brengt binnen	(jij) bracht binnen
(hij) brengt binnen	(hij) bracht binnen
(wij) brengen binnen	(wij) brachten binnen
(jullie) brengen binnen	(jullie) brachten binnen
(gij) brengt binnen	(gij) bracht binnen
(zij) brengen binnen	(zij) brachten binnen
Konjunktiv
Präsens	Präterium
(dat ik) binnenbrenge	(dat ik) binnenbrachte
(dat jij) binnenbrenge	(dat jij) binnenbrachte
(dat hij) binnenbrenge	(dat hij) binnenbrachte
(dat wij) binnenbrengen	(dat wij) binnenbrachten
(dat jullie) binnenbrengen	(dat jullie) binnenbrachten
(dat gij) binnenbrenget	(dat gij) binnenbrachtet
(dat zij) binnenbrengen	(dat zij) binnenbrachten
Imperativ
Einzahl/Mehrzahl	Mehrzahl
breng binnen	brengt binnen
Partizipien
Präsenspartizip	Perfektpartizip
binnenbrengend, binnenbrengende	(hebben) binnengebracht