Synonyme: leegdrinken, opdrinken
Konjugation
Indikativ |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(ik) drink uit | (ik) dronk uit |
(jij) drinkt uit | (jij) dronk uit |
(hij) drinkt uit | (hij) dronk uit |
(wij) drinken uit | (wij) dronken uit |
(jullie) drinken uit | (jullie) dronken uit |
(gij) drinkt uit | (gij) dronkt uit |
(zij) drinken uit | (zij) dronken uit |
Konjunktiv |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(dat ik) uitdrinke | (dat ik) uitdronke |
(dat jij) uitdrinke | (dat jij) uitdronke |
(dat hij) uitdrinke | (dat hij) uitdronke |
(dat wij) uitdrinken | (dat wij) uitdronken |
(dat jullie) uitdrinken | (dat jullie) uitdronken |
(dat gij) uitdrinket | (dat gij) uitdronket |
(dat zij) uitdrinken | (dat zij) uitdronken |
Imperativ |
---|
Einzahl/Mehrzahl | Mehrzahl |
---|
drink uit | drinkt uit |
Partizipien |
---|
Präsenspartizip | Perfektpartizip |
---|
uitdrinkend, uitdrinkende | (hebben) uitgedronken |