Information über das Wort trekken (Niederländisch → Esperanto: eltiri)

Synonyme: ontlokken, tappen, te voorschijn trekken, eruit trekken, uittrekken

WortartVerb
Aussprache/ˈtrɛkə(n)/
Trennungtrek·ken

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) trek(ik) trok
(jij) trekt(jij) trok
(hij) trekt(hij) trok
(wij) trekken(wij) trokken
(jullie) trekken(jullie) trokken
(gij) trekt(gij) trokt
(zij) trekken(zij) trokken
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) trekke(dat ik) trokke
(dat jij) trekke(dat jij) trokke
(dat hij) trekke(dat hij) trokke
(dat wij) trekken(dat wij) trokken
(dat jullie) trekken(dat jullie) trokken
(dat gij) trekket(dat gij) trokket
(dat zij) trekken(dat zij) trokken
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
trektrekt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
trekkend, trekkende(hebben) getrokken

Gebrauchsbeispiele

Hij zweeg, want heer Bommel had zijn portefeuille getrokken en was bezig geld te tellen.
Ik glịmlachte terwijl ik opsteeg, trok toen Grayswandir.
De schutters hadden hun tomahawks getrokken en renden voort onder een woest krijgsgehuil.
De officier trok zijn pistool en vuurde.

Übersetzungen

Deutschentlocken; entziehen; extrahieren; zapfen; zücken
Englischextract; pull; draw
Esperantoeltiri
Französischretirer
Katalanischarrancar
Portugiesischtirar fora
Spanischarrancar