Information über das Wort spenderen (Niederländisch → Esperanto: elspezi)

Synonyme: besteden, spanderen, uitgeven, verteren, opdokken

WortartVerb
Aussprache/spɛnˈderə(n)/
Trennungspen·de·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) spendeer(ik) spendeerde
(jij) spendeert(jij) spendeerde
(hij) spendeert(hij) spendeerde
(wij) spenderen(wij) spendeerden
(jullie) spenderen(jullie) spendeerden
(gij) spendeert(gij) spendeerdet
(zij) spenderen(zij) spendeerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) spendere(dat ik) spendeerde
(dat jij) spendere(dat jij) spendeerde
(dat hij) spendere(dat hij) spendeerde
(dat wij) spenderen(dat wij) spendeerden
(dat jullie) spenderen(dat jullie) spendeerden
(dat gij) spenderet(dat gij) spendeerdet
(dat zij) spenderen(dat zij) spendeerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
spendeerspendeert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
spenderend, spenderende(hebben) gespendeerd

Gebrauchsbeispiele

Hun rekeningen zagen bloedrood, maar madame bleef maar spenderen.
Het was duidelijk dat ze beiden heel wat geld spendeerden aan hun kleding, die zeker niet hier in het dorp gekocht was en die waarschijnlijk door henzelf betaald werd en niet door hun ouders of voogden.

Übersetzungen

Dänischgive ud
Deutschauslegen; verausgaben
Englischspend
Esperantoelspezi
Französischdépenser
Italienischspendere
Katalanischdesembolsar; gastar
Polnischwydawać
Portugiesischgastar
Saterfriesischuutreeke
Schottisch Gälischcosg
Spanischdesembolsar; gastar