Synonym: afwerken
Wortart | Verb |
---|
Indikativ | |
---|---|
Präsens | Präterium |
(ik) werk uit | (ik) werkte uit |
(jij) werkt uit | (jij) werkte uit |
(hij) werkt uit | (hij) werkte uit |
(wij) werken uit | (wij) werkten uit |
(jullie) werken uit | (jullie) werkten uit |
(gij) werkt uit | (gij) werktet uit |
(zij) werken uit | (zij) werkten uit |
Konjunktiv | |
Präsens | Präterium |
(dat ik) uitwerke | (dat ik) uitwerkte |
(dat jij) uitwerke | (dat jij) uitwerkte |
(dat hij) uitwerke | (dat hij) uitwerkte |
(dat wij) uitwerken | (dat wij) uitwerkten |
(dat jullie) uitwerken | (dat jullie) uitwerkten |
(dat gij) uitwerket | (dat gij) uitwerktet |
(dat zij) uitwerken | (dat zij) uitwerkten |
Imperativ | |
Einzahl/Mehrzahl | Mehrzahl |
werk uit | werkt uit |
Partizipien | |
Präsenspartizip | Perfektpartizip |
uitwerkend, uitwerkende | (hebben) uitgewerkt |
Deutsch | ausarbeiten |
---|---|
Englisch | work out; develop; elaborate |
Esperanto | ellabori |
Katalanisch | acabar; elaborar; enllestir; rematar |
Portugiesisch | elaborar |
Saterfriesisch | uutoarbaidje |
Spanisch | acabar; rematar |
Westfriesisch | ôfwurkje |