Information über das Wort naderen (Niederländisch → Esperanto: aliri al)

WortartVerb
Aussprache/ˈnadərə(n)/
Trennungna·de·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) nader(ik) naderde
(jij) nadert(jij) naderde
(hij) nadert(hij) naderde
(wij) naderen(wij) naderden
(jullie) naderen(jullie) naderden
(gij) nadert(gij) naderdet
(zij) naderen(zij) naderden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) nadere(dat ik) naderde
(dat jij) nadere(dat jij) naderde
(dat hij) nadere(dat hij) naderde
(dat wij) naderen(dat wij) naderden
(dat jullie) naderen(dat jullie) naderden
(dat gij) naderet(dat gij) naderdet
(dat zij) naderen(dat zij) naderden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
nadernadert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
naderend, naderende(zijn) genaderd

Gebrauchsbeispiele

Breng het nieuws naar uw meester dat Borric, hertog van Schreiborg, de stad nadert en gebruik wenst te maken van heer Kerus’ gastvrijheid.

Übersetzungen

Englischaccost
Esperantoaliri al