Information über das Wort bediscussiëren (Niederländisch → Esperanto: diskuti)

Synonyme: bespreken, discussiëren, discuteren, van gedachten wisselen

WortartVerb
Aussprache/bədɪskɵˈsjeːrə(n)/
Trennungbe·dis·cus·si·e·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) bediscussieer(ik) bediscussieerde
(jij) bediscussieert(jij) bediscussieerde
(hij) bediscussieert(hij) bediscussieerde
(wij) bediscussiëren(wij) bediscussieerden
(jullie) bediscussiëren(jullie) bediscussieerden
(gij) bediscussieert(gij) bediscssieerdet
(zij) bediscussiëren(zij) bediscussieerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) bediscussiëre(dat ik) bediscussieerde
(dat jij) bediscussiëre(dat jij) bediscussieerde
(dat hij) bediscussiëre(dat hij) bediscussieerde
(dat wij) bediscussiëren(dat wij) bediscussieerden
(dat jullie) bediscussiëren(dat jullie) bediscussieerden
(dat gij) bediscussiëret(dat gij) bediscussieerdet
(dat zij) bediscussiëren(dat zij) bediscussieerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
bediscussieerbediscussieert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
bediscussiërend, bediscussiërende(hebben) bediscussieerd

Gebrauchsbeispiele

Het is een vraag die de filosofen maar moeten bediscussiëren.

Übersetzungen

Deutschdiskutieren; verhandeln; besprechen
Englischdiscuss
Esperantodiskuti; disputi
Finnischpohtia
Französischdébattre; discuter
Italienischdiscutere
Katalanischdiscutir
Papiamentodiskutí
Polnischdyskutować
Portugiesischdiscutir
Saterfriesischärörterje; diskutierje; ferhondelje
Schwedischdiskutera; orda om
Spanischdiscutir; hablar de
Ungarischmegvitat; vitat; vitázik
Westfriesischdiskusjearje