Information über das Wort opschrikken (Niederländisch → Esperanto: ektimigi)

Synonyme: doen schrikken, schrik aanjagen, doen opschrikken

WortartVerb
Aussprache/ˈɔpsxrɪkə(n)/
Trennungop·schrik·ken

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) schrik op(ik) schrok op
(jij) schrikt op(jij) schrok op
(hij) schrikt op(hij) schrok op
(wij) schrikken op(wij) schrokken op
(jullie) schrikken op(jullie) schrokken op
(gij) schrikt op(gij) schrokt op
(zij) schrikken op(zij) schrokken op
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) opschrikke(dat ik) opschrokke
(dat jij) opschrikke(dat jij) opschrokke
(dat hij) opschrikke(dat hij) opschrokke
(dat wij) opschrikken(dat wij) opschrokken
(dat jullie) opschrikken(dat jullie) opschrokken
(dat gij) opschrikket(dat gij) opschrokket
(dat zij) opschrikken(dat zij) opschrokken
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
schrik opschrikt op
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
opschrikkend, opschrikkende(hebben) opgeschrokken

Gebrauchsbeispiele

Op dat moment werd hij opgeschrikt door het gerinkel van een ketting, en er klonk een aanzwellend gebrul uit een deuropening, die hij nog niet had opgemerkt.

Übersetzungen

Deutschabschrecken; erschrecken
Esperantoektimigi
Papiamentospanta