Information über das Wort geven (Niederländisch → Esperanto: doni)

WortartVerb
Aussprache/ˈɣevə(n)/
Trennungge·ven

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) geef(ik) gaf
(jij) geeft(jij) gaf
(hij) geeft(hij) gaf
(wij) geven(wij) gaven
(jullie) geven(jullie) gaven
(gij) geeft(gij) gaaft
(zij) geven(zij) gaven
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) geve(dat ik) gave
(dat jij) geve(dat jij) gave
(dat hij) geve(dat hij) gave
(dat wij) geven(dat wij) gaven
(dat jullie) geven(dat jullie) gaven
(dat gij) gevet(dat gij) gavet
(dat zij) geven(dat zij) gaven
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
geefgeeft
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
gevend, gevende(hebben) gegeven

Gebrauchsbeispiele

Hoeveel geef je voor deze jas?
Ik riep Keith bij me, gaf hem het loon dat hij nog te goed had en stuurde hem naar huis.

Übersetzungen

Afrikaansgee
Englischgive
Esperantodoni
Französischdonner
Niederdeutschgeaven
Papiamentoduna
Scotsgie