Information über das Wort uitnodigen (Niederländisch → Esperanto: inviti)

WortartVerb
Aussprache/ˈœy̯̯tnodəɣə(n)/
Trennunguit·no·di·gen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) nodig uit(ik) nodigde uit
(jij) nodigt uit(jij) nodigde uit
(hij) nodigt uit(hij) nodigde uit
(wij) nodigen uit(wij) nodigden uit
(jullie) nodigen uit(jullie) nodigden uit
(gij) nodigt uit(gij) nodigdet uit
(zij) nodigen uit(zij) nodigden uit
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) uitnodige(dat ik) uitnodigde
(dat jij) uitnodige(dat jij) uitnodigde
(dat hij) uitnodige(dat hij) uitnodigde
(dat wij) uitnodigen(dat wij) uitnodigden
(dat jullie) uitnodigen(dat jullie) uitnodigden
(dat gij) uitnodiget(dat gij) uitnodigdet
(dat zij) uitnodigen(dat zij) uitnodigden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
nodig uitnodigt uit
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
uitnodigend, uitnodigende(hebben) uitgenodigd

Gebrauchsbeispiele

Zij nodigden ons uit de eetkamer binnen te gaan.
Hij ging weer zitten en nodigde mij uit hetzelfde te doen.

Übersetzungen

Esperantoinviti
Französischinviter